Hoofdstuk 10
Doedelzak
Toen Elia thuiskwam en Neppie niet beneden zag, liep ze naar
de bovenverdieping. Ze vond het raam open in de achterkamer en
kon wel raden wat er gebeurd was. Ze spoedde zich naar de
telefoon en belde Nort op. Barbara beantwoordde de oproep,
want Nort was niet thuis.
'Neppie is door de tuin weggelopen!' meldde Elia.
'Ik kom direct. We moeten haar zien te vinden.'
'Goed. Ik ga alvast in de buurt zoeken. Ik laat de winkeldeur
open, dan kun je binnen.'
Barbara trok haastig de herenkleren aan die ze had gebruikt om
onopgemerkt het politiebureau te verlaten, stopte haar haren
in de hoed en zette de donkere bril op. Nort had haar dan wel
verboden het huis te verlaten, maar dit was een bijzonder
geval. Ze had wel kunnen huilen van onmacht en woede. Als
Neppie werkelijk was verdwenen, zat Dilbert er natuurlijk
achter.
De witte Mustang stond in de garage. Nort had hem er zelf
zolang in gezet. Barbara liep natuurlijk een grote kans
herkend te worden met die opvallende auto. Maar ze had geen
keus en de tijd drong.
Ze vond Elia niet thuis toen ze in de winkel kwam. Barbara
moest geruime tijd wachten voor Elia alleen terugkeerde. Deze
schrok eerst van de tenger gebouwde kerel die van achter uit
de winkel op haar toekwam. Ze herkende haar zuster pas toen
Barbara de hoed en de bril afzette. Barbara zag meteen aan het
gezicht van Elia dat er slecht nieuws was.
'Vrienden van Mark hebben van een afstand gezien dat Neppie
door een man werd vastgegrepen en in een auto geduwd,'
vertelde Elia.
'Daar zit Dilbert achter!' zei Barbara in paniek. 'Hij zal
Neppie gebruiken om mij te chanteren.'
'De jongens hebben ook gezien dat Mark met een taxi de auto
heeft gevolgd,' zei Elia.
De twee vrouwen keken elkaar aan zonder hun vrees uit te
spreken. Wat konden ze verwachten van twee kinderen die het
tegen volwassen schurken moesten opnemen?
De ogen van de temperamentvolle Barbara begonnen heftig te
fonkelen:
'Als Dilbert het aandurft...' viel ze heftig uit en hield dan
ineens weer op, niet in staat nog een woord uit te brengen. De
verslagenheid was groter dan haar haat en haar woede. Na een
poosje zei ze wat schor:
'Eerst mijn man en nu mijn kind...'
Ze stond op het punt in snikken uit te barsten. Elia had wel
gewild dat ze eens flink uithuilde. Dat zou haar opluchten.
Maar Barbara kon niet huilen, al woog het verdriet als een
steen op haar borst. Ze liet haar hoofd tegen de schouder van
Elia rusten en kreunde zachtjes. Elia stond machteloos. Ze
streelde haar zuster en staarde met een afwezige, sombere blik
naar de straat, tot ze merkte dat een aftandse vrachtauto voor
de winkel stilhield. Een man met een duffel stapte moeizaam
uit en kwam hinkend naar de winkel.
Toen hij de deur openduwde zag ze dat hij een houten been had.
Elia liet haar zuster los om de vreemde verschijning tegemoet
te gaan.
'Dag Elia!' riep de man haar toe.
Ze herkende de stem, maar hij moest eerst de kap van zijn
duffel wat wegduwen voor ze zag dat het Sam Suffie was.
'Ik heb een vrachtje voor jullie,' zei hij met een knipoogje.
'Help me even.'
Hij ging voor en wees op een grote rieten sluitmand die in de
laadbak stond. Daar Sam door zijn houten been niet kon helpen,
moesten de twee vrouwen zelf de zware mand van de vrachtwagen
tillen.
'Voorzichtig! Niet kantelen!' waarschuwde Sam.
'Is het breekbaar?' vroeg Elia.
'Vooral waardevol!'
Het geheimzinnige gedoe van Sam prikkelde zeer de
nieuwsgierigheid van Barbara en Elia. Ze snapten de bedoeling
van de maskerade en het houten been niet, maar het was
duidelijk dat Sam er een dringende reden voor had. Ze zeulden
hun last de winkel in. Sam haalde een sleuteltje te voorschijn
en draaide het hangslot los, waarmee het deksel van de mand
vastzat. Hij stak zijn vinger waarschuwend in de lucht:
'Opgepast!'
Hij klapte het deksel open en het hoofd van Mark dook uit de
mand op.
'Mark!' riep Elia uit.
Meteen kwam ook Neppie met schuwe deugnietogen uit de mand te
voorschijn. Ze besefte maar al te goed welk gevaar ze had
gelopen door tegen het verbod in het huis te verlaten.
Maar Barbara was zo verrast en blij dat ze er niet eens aan
dacht haar daarvoor een standje te geven. Ze vloog naar haar
dochter, zoende en streelde haar lachend en huilend tegelijk.
Neppie raakte al even erg van streek. Ze snoof maar en veegde
haar tranen over haar gezicht zodat het helemaal nat en rood
werd.
Toen de ontroering van het weerzien wat was geluwd keek Neppie
bedremmeld naar haar tante.
'Je hebt me de schrik van mijn leven bezorgd, Neppie,' zei
Elia.
'Het spijt me heus, tante.'
Neppie ging naar haar toe. Ze omhelsden elkaar al even
onstuimig en hartroerend. Die gemoedsuitbarstingen waren een
soort familietrek bij de Kennets.
'Wat een geluk dat je terug bent,' zuchtte Elia.
Neppie wees toen naar Mark:
'Mark heeft me uit het magazijn gehaald waar die nare kerels
me in hadden opgesloten.'
Ze keerden zich allen naar Mark, die wat onwennig had staan
toekijken bij al die spontane omhelzingen.
'Dat zal ik nooit vergeten, Mark,' zei Barbara met haar diepe
stem. Mark zou veel liever hebben gehad dat ze daar niet
zoveel drukte om maakte. Hij wilde haar dank met een
bescheiden glimlachje beantwoorden. Maar dan kende hij Barbara
niet. Ze pakte hem stevig beet en zoende hem op beide
wangen.
Gelukkig kreeg Sam op dat moment kramp in het been waar de
houten poot onder zat. Hij had zijn onderbeen tegen zijn dij
moeten vastbinden. Met behulp van Elia maakte hij het los en
bewoog zijn been om de verstoorde bloedsomloop te
herstellen.
'Weet Nort van de ontvoering van Neppie af?' vroeg Sam.
'Nee,' antwoordde Barbara, 'hij was niet thuis toen Elia
telefoneerde.
'En Dirk?'
'Die is met hem meegegaan.'
Toen Nort met zijn jonge helper het huis verliet had hij
Barbara gezegd dat ze voor een poosje weg moesten, zonder te
vertellen waarheen. Hij was met Dirk naar een kantoorgebouw
gereden en leidde hem door een gang naar een deur met het
naamplaatje: Stefan Loeber.
'Zegt die naam je niets?' vroeg Nort, die geen gelegenheid
liet voorbijgaan om het geheugen, het opmerkingsvermogen en de
scherpzinnigheid van zijn leerling op de proef te stellen.
'Loeber is de man bij wie de partij diamanten gestolen werd,
die wij in het reservewiel hebben gevonden,' antwoordde Dirk
prompt.
Nort knikte goedkeurend. Hij klopte op de deur, bij wijze van
voorzorg, want naar zijn berekening kon er niemand in het
kantoor zijn. Met behulp van een loper maakte Nort daarna de
deur los. Toen ze binnen waren draaide hij de deur weer op
slot en keek op zijn horloge.:
'Een kwartier geleden is Loeber met het vliegtuig uit Ka�ro
geland. Hij kan over tien minuten hier zijn.'
Nort begon het vertrek te onderzoeken en haalde een paar
schoenen uit een bergplaats te voorschijn. Ze waren van
hetzelfde model als Dingo had gedragen en het paar dat ze
later in de schoenwinkel van Dilbert hadden aangetroffen. Dirk
had dadelijk het karakteristieke profiel van de rubberzool
herkend. Wat deden die schoenen bij Loeber? Ze schenen om de
een of andere reden door de bende van Dilbert gebruikt te
worden. Loeber was tenslotte een slachtoffer van Dilbert,
aangezien Meck en Buf in opdracht van de baas bij Loeber de
diamanten waren gaan stelen!
Nort zette de schoenen weer op hun plaats en ging de laden van
het bureau doorzoeken.
'Die zogenaamde diamantdiefstal was doorgestoken kaart, Dirk,'
beantwoordde Nort de onuitgesproken gedachte van zijn helper.
'Dilbert heeft dat plan uitgedacht om Meck en Buf op de proef
te stellen. Hij vertrouwde het tweetal niet. Loeber was
natuurlijk op de hoogte en Dilbert wist hoeveel karaat de
partij bevatte, die Meck en Buf zouden ontvreemden. Als ze
daarna met de buit kwamen opdagen moest de hoeveelheid precies
overeenstemmen, snap je?'
Dirk knikte:
'En Sam Suffie?' vroeg hij.
'Met Sam kwam het toeval om de hoek kijken... Meck en Buf
hebben daarvan gebruik gemaakt om de diamanten voor eigen
rekening te kapen. Zo werd het wantrouwen van Dilbert langs
een omweg toch bevestigd. Meck en Buf zijn voor hun examen
gezakt. Dilbert heeft ze dan ook zonder aarzelen aan de
politie overgeleverd.'
Dirk stond na te denken: 'Bepaald duidelijk is voor mij de rol
van Barbara en Elia in de diefstal nog niet,' bekende hij.
Nort was bij het raam gaan staan en hield de blik op de straat
gericht: 'Barbara kwam pas later achter het fijne van de zaak.
Op het ogenblik dat Elia het straalkacheltje aan Nora verkocht,
kon ze dus niet weten dat er diamanten in het gloeielement
zaten...' Nort onderbrak zijn uiteenzetting met de
waarschuwing: 'Daar heb je Loeber!'
Aan de overzijde van de straat stapte een man uit een auto.
Hij moest even op het verkeer wachten. Daarna stak hij de
straat over in de richting van het kantoorgebouw.
Toen Loeber zijn kantoor binnentrad was er geen spoor van het
clandestiene bezoek te bekennen. Loeber had een hard gesneden
gezicht. De uitstekende jukbeenderen gaven er een zonderlinge
uitdrukking aan. Het deed een beetje aan een doodshoofd
denken.
Hij ging recht naar de bergplaats en haalde er de schoenen uit
die Nort tevoren aan Dirk had getoond. Vervolgens trok hij
zijn schoenen uit, legde ze op het bureau blad met de zolen
naar boven en trok de schoenen aan die hij uit de bergplaats
had genomen. De twee paar schonen waren van precies hetzelfde
model en hadden dezelfde kleur.
Loeber pakte een schroevedraaier en drukte vier rubbertappen
los, die onzichtbaar in het schoenprofiel verwerkt zaten. Er
kwamen schroefkoppen te voorschijn. Hij herhaalde dezelfde
bewerking bij de tweede schoen en begon daarna de schroeven
los te draaien. Loeber trok de afneembare zool van de schoen.
In de holte van de dikke zool en de ruime hakken zaten
diamanten. Hij liet de stenen voorzichtig in een partijzakje
glijden. Een grote diamant viel naast het zakje en rolde onder
het bureau.
Loeber knielde om de steen op te rapen. Toen hij weer opkeek
zag hij in een flits het gordijn, dat de wastafel aan het oog
onttrok, lichtjes bewegen. Onderaan het gordijn waren
schoenneuzen zichtbaar. Dat alles had maar even geduurd.
Loeber stond op met een onbewogen gezicht, alsof hij niets had
gemerkt. Hij stak de steen rustig in het zakje. Toen trok hij
een lade open, greep bliksemsnel de revolver en haalde de
trekker over, in de richting van het gordijn. Het ongeladen
wapen ketste. Hij probeerde nog een paar keer, terwijl Dirk
achter het gordijn vandaan kwam.
'Maak je niet druk, mijnheer Loeber,' zei hij. 'Er zitten geen
kogels in.' Dirk wenkte Loeber zijn wapen af te geven. Deze
pakte de revolver bij de loop en stak hem Dirk toe. Toen Dirk
met gestrekte hand dichterbij kwam, hief de verraderlijke
kerel het wapen op om hem met de kolf te raken. Maar voor hij
kon toeslaan, greep een hand hem bij de pols. Nort was van
achteren genaderd. Hij paste een greep toe waardoor Loeber
tegen een kast tuimelde en op de grond viel. Hij krabbelde
overeind, terwijl hij met een pijnlijk gezicht naar zijn
schouder greep. Nort raapte het gevallen wapen op:
'Aangename kennismaking, meneer Loeber. Mijn naam is Axel
Nort.'
De naam deed Loeber opschrikken. Op dat ogenblik ging de
telefoon. Loeber stak zijn hand naar het toestel uit, maar
Dirk hield hem tegen. Nort nam de hoorn op.
'Loeber?' vroeg de stem in de telefoon.
'Ja,' bromde Nort binnensmonds, om de herkenning van zijn stem
onmogelijk te maken.
'Kom dadelijk naar de Lelie in de Zaansteeg.'
'Goed,' antwoordde Nort.
Hij hing op en keek met een raadselachtig glimlachje naar
Dirk:
'Men verzoekt onze vriend Loeber dadelijk naar de Lelie in de
Zaansteeg te komen...'
'Jammer dat hij niet kan gaan,' spotte Dirk op meewarige
toon.
'Misschien kan ik in zijn plaats gaan?'
Je kon niet merken of Nort het meende. Best mogelijk wist hij
zelf op dat ogenblik niet precies wat hij ging doen met het
idee, dat hem zomaar door het hoofd was geschoten. Maar toen
hij Loeber opnam, terwijl hij om hem heen draaide, begonnen
zijn ogen te glinsteren.
Naar grootte en figuur kwamen Nort en Loeber vrijwel overeen.
Als hij de regenjas van Loeber aantrok en zijn hoed opzette
zou er een zekere gelijkenis ontstaan voor een niet te
opmerkzame toeschouwer.
Ze fouilleerden Loeber grondig. Buiten het zakje diamanten
haalde Nort nog een portefeuille, en pakje sigaretten en een
vrij grote aansteker te voorschijn. Hij stak de diamanten in
zijn zak en gooide de rest op het bureau. Toen hij klaar was
om in plaats van Loeber naar de Lelie te gaan, keek Nort op
zijn horloge en ging naar het raam. Volgens de afspraak had
commissaris Talboom al op het kantoor van Loeber moeten zijn.
Hij kon in elk geval niet lang wegblijven. Om geen tijd te
verliezen besloot Nort alvast naar de Zaansteeg te gaan. Dirk
moest Loeber bewaken tot zijn vader kwam.
Nort kon hooguit tien minuten het kantoor van Loeber verlaten
hebben, toen een politiewagen voor het gebouw stilhield.
Commissaris Talboom en een agent stapten uit. Ze troffen de
deur van het kantoor open en het vertrek leeg, wat Talboom erg
verwonderde. Hij snoof de lucht op. Er hing een vreemde geur
die hij niet kon thuisbrengen en die hem wat benevelde. Hij
haalde de jaloezie op en trok het raam wijd open. Pas toen hij
zich omkeerde zag hij zijn zoon Dirk bewusteloos bij het
bureau liggen. Na een vlug onderzoek verademde Talboom. Er
viel geen verwonding te bespeuren. Dirk begon bij te komen
door de binnenstromende frisse lucht. Talboom hielp hem op een
stoel.
'Waar... waar is Nort?' stamelde Dirk nog half buiten
westen.
'We hebben je alleen aangetroffen,' antwoordde Talboom.
De herinnering kwam ineens met een schok terug. Dirk werd
opeens helder: 'Loeber heeft iets in mijn gezicht gespoten!
Bedwelmend gas, denk ik.'
Terwijl Dirk op de komst van commissaris Talboom zat te
wachten, had hij zijn arrestant waakzaam in het oog gehouden,
de revolver klaar. Na een poosje vroeg Loeber zijn sigaretten
en zijn aansteker, die Nort op het bureau had achtergelaten.
Dirk gebood hem te blijven waar hij was en gaf hem het
gevraagde. Bij het aansteken bukte Loeber zich wat naar voren,
in de richting van Dirk. Toen hij op het hefboompje van de
aansteker drukte ontsnapte er sissend een witte gasachtige
straal als uit een drukbus, recht in het gezicht van Dirk.
Meer kon hij zich niet herinneren. Hij moest onmiddellijk
bedwelmd zijn geweest. Dirk begreep meteen wat er gaande
was.
'We moeten als de bliksem naar de Zaansteeg!' riep hij,
terwijl hij al naar de deur rende.
Onderweg zat Dirk op hete kolen. Met huilende sirene en rode
zwaailichten baande de politiewagen zich snel een weg door het
drukke verkeer. Talboom alarmeerde de politie over de radio.
Dirk had zijn vader verteld van het plan van Nort, met de
regenjas en de hoed van Loeber in de Lelie binnen te dringen.
Het liet geen twijfel dat Loeber na zijn ontsnapping dadelijk
Dilbert had gewaarschuwd.
Toen ze bij de Zaansteeg kwamen stond er al een tweede
politiewagen met agenten klaar. Talboom, Dirk en de agenten
renden de steeg in naar het huis 'de Lelie'. Dirk kwam het
eerst op de half donkere overloop van de bovenverdieping. Hij
bleef stokstijf staan toen hij een gedaante op de grond zag
liggen.
'Nort!' riep Dirk geschrokken uit.
Ze draaiden hem om, met het gezicht naar boven.
'Het is Nort niet!' zei Talboom.
'Het is Loeber!'
Dirk was zo opgelucht dat hij er niet eens aan dacht zich om
het lot van het slachtoffer te bekommeren. Talboom echter wel.
Hij onderzocht Loeber en vond een schotwonde in de
schouder.
Dirk was met agenten meegegaan om de nabij gelegen vertrekken
te doorzoeken. De hele verdieping was verlaten. Alles wees op
een overhaaste vlucht. Toen Dirk bij zijn vader terug kwam
stootte hij met zijn voet tegen een voorwerp. Het was de
aansteker van Loeber. Misschien had hij hem willen gebruiken
in een uiterste poging zich te verdedigen. Dirk stak de
aansteker in zijn zak:
'Waar zou Nort toch zitten?' vroeg hij zich af.
Als antwoord op zijn vraag drong van de zolderverdieping een
zacht gekreun door, dat na een korte onderbreking duidelijker
werd.
Langs een klein, steil trappetje bereikten Talboom en Dirk een
deur. Het nare geluid kwam kennelijk van de zolder daarachter.
De zolderdeur was aan de trapkant gegrendeld. Dirk schoof de
grendel weg en duwde de deur open.
Meteen zwol het geluid aan en begon de vorm van een melodie
aan te nemen. Nort zat op een kist en probeerde met
geconcentreerde aandacht en doedelzak te bespelen. Hij keek
naar de twee mannen die hem vreemd aanstaarden.
'Het bespelen van zo'n doedelzak valt verduiveld niet mee!'
zei hij. Talboom wist eerst niet goed hoe hij zich tegenover
die nieuwe muzikale bevlieging van Nort moest houden. In zijn
functie als politiecommissaris was hij vooral geneigd het een
misplaatste grap te vinden. Nort scheen voor zijn hobby wel de
meest onwaarschijnlijke momenten uit kiezen. Aan de andere
kant was Talboom erg blij hem heelhuids terug te vinden,
ongeacht de doedelzak. Hij vroeg vlug:
'Waar zijn Dilbert en zijn mannen?'
'Gevlucht,' antwoordde Nort laconiek.
Talboom liet een agent het bevel doorgeven de hele omgeving te
controleren en de gewonde Loeber naar het ziekenhuis over te
brengen.
Nort vertelde dat hij met de jas en de hoed van Loeber
ongemerkt de steeg was binnengegaan. Twee mannen wezen hem de
weg naar de schuilplaats van Dilbert. Toen hij in een
tussenvertrek kwam en op het punt stond aan te kloppen, hoorde
hij de telefoon rinkelen... Het was Loeber die van uit een cel
Dilbert waarschuwde dat Nort in zijn plaats de Lelie was
binnengedrongen. Dat begreep Nort uit het antwoord van
Dilbert. Voor deze alarm sloeg had Nort zich nog net in een
bergplaatsje kunnen verschuilen. Van de verwarring die daarop
volgde maakte hij gebruik om de kamer van Dilbert binnen te
vluchten en de deur met een kast te barricaderen. Dit bezorgde
hem een voorsprong van enkele kostbare minuten. Hij klom in
een dakgoot en wist door een dakraam op de zolder te komen.
Wat er precies met Loeber was voorgevallen kon hij niet
zeggen. Mogelijk had men hem door de persoonsverwisseling voor
Nort gehouden en op hem geschoten. Kort nadat het schot was
gevallen werd er 'politie' geroepen en nam iedereen de benen.
Aangezien de zolderkamer aan de buitenkant gegrendeld was
besloot Nort te wachten tot men hem kwam verlossen.
'En toen,' zei Nort op een toon alsof hij aan het
interessantste deel van zijn verhaal was gekomen, 'toen heb ik
dit gevonden.' Hij bekeek zijn aanwinst met grote
belangstelling. 'Zo'n doedelzak is eigenlijk een primitieve
vorm van het orgel.'
Terug naar de inhoudsopgave
Vorige (9e) / Volgende (11e) hoofdstuk